woensdag, 21 februari 2018
Onlangs verscheen het boek ‘Onder Amsterdammers’ van Arjan Vliegenthart. In het boek evalueert hij zijn werk voor de SP in de afgelopen vier jaar, als wethouder ‘werk, participatie en inkomen’ in de gemeente Amsterdam. Op de presentatie van het boek in boekhandel Scheltema was de gehele SP-top aanwezig, wat aangeeft hoe belangrijk de SP de ervaringen met het regeren in Amsterdam vindt. Maar de betogen die daar werden gehouden gaven mij maar een vaag beeld.
Vliegenthart heeft het in zijn boek, daar waar het gaat om de juiste benadering van mensen die in armoede leven in het algemeen en bijstandsgerechtigden in het bijzonder, regelmatig aan de stok met de uitgangspunten van het neoliberalisme: hard aanpakken, het is de mensen en werklozen hun eigen schuld, je bent zelf verantwoordelijk voor je eigen ellende, werklozen willen niet werken, dus zeer strenge sancties zijn nodig etc. Deze opvattingen zijn diep doorgedrongen in de maatschappij, maar Vliegenthart beschrijft vooral zijn botsingen met de neoliberale regering in de persoon van Jetta Klijnsma, met het ‘systeem’ in de vorm van de sociale dienst, en met criticasters van zijn beleid, en wel de Bijstandsbond en Maureen van der Pligt.
Gezegd moet worden dat hij zich in het boek bij dit alles bewust blijft van zijn idealen als christen en als socialist. Hij ziet die als een richtinggevende stip aan de horizon, en je moet geduld hebben om dat te bereiken. Hij is zich ook bewust van de valkuil, dat je als bestuurder teveel gaat meedenken met de bureaucratie, er als het ware ingroeit en dat je dan zelf van de realiteit waarin de armen leven vervreemd raakt.
‘Methode SP’
Daarom benadrukt hij wat je de actuele ‘methode SP’ zou kunnen noemen: actie en fractie, uitgaan van de problemen die mensen ondervinden en daar uitgaande van hun eigen ervaringen en perceptie van de werkelijkheid een oplossing voor zoeken. En dit ook organiseren, door acties, waarbij je samen met de mensen die het betreft een gemeenschappelijk structureel probleem aan de orde stelt, opzet van spreekuren waar mensen terecht kunnen, en waaruit je de informatie haalt voor de structurele problemen en de meningen van de mensen die het betreft.
Dit komt o.a. tot uiting in de beschrijving van een initiatief van raadsleden Peter Kwint en Carlien Boelhouwer. Zij organiseerden vanuit de SP hulpdienst een tour met spreekuren door de stad in buurthuizen en andere locaties waar naar schatting van Vliegenthart 1000 mensen aan deelnamen. De individuele en collectieve problemen waar de mensen mee komen proberen op te lossen, maar ook de informatie die je daarbij opdoet gebruiken als munitie in het besturen: in je onderhandelingen met je coalitiepartners en in het besturen van de uitvoerende bureaucratie, in het geval van Vliegenthart de sociale dienst, nu WPI genoemd. (Werk, Participatie en Inkomen).
Bij zijn kritiek op de participatiewet haalt hij o.a. professor Vonk aan, die spreekt over de drie D’s die door de neoliberalen ingevoerd worden in o.a. de participatiewet en misschien ook wel op andere beleidsterreinen zoals de WMO: ‘discretionariteit’(wat vroeger een recht was is nu een voorziening die niet wettelijk opeisbaar is), ‘disciplinering’ (de opgeschroefde verplichtingen en controles met zware sancties) en de ‘degeneratie’ (afbraak van de rechtspositie van hulpbehoevenden). Vliegenthart stelt daartegenover zijn eigen drie D’s: differentiatie, democratisering en dienstbaarheid.
Differentiatie: maatwerk bieden aan mensen die kampen met werkloosheid en andere problemen. Met maatwerk de scherpste kantjes van de Participtiewet afslijpen, door in individuele gevallen waarbij sprake is van een onrechtvaardige uitsluiting van bijstand toch een uitkering te verstrekken, zeg ik erbij. Vliegenthart geeft het voorbeeld van de kostendelersnorm, die dankzij zijn bewind ‘voor honderden Amsterdammers’ kon worden omzeild. Dit geeft tegelijkertijd al de beperking aan van zijn mogelijkheden: voor duizenden moest de wet op dit punt gewoon door hem worden uitgevoerd.
De tweede D is democratisering: de gemeente moet echt luisteren naar mensen in de bijstand (zie de spreekuren), hun stem wordt niet gehoord en hun expertise wordt niet gewaardeerd. Vliegenthart wil investeren in de scholing en inzet van ervaringsdeskundigen, waarvoor verschillende projecten zijn. Niet alleen ervaringsdeskundigen kunnen helpen, maar ook vertegenwoordigende organisaties als de Participatieraad, de daklozenvakbond, de straatjurist of de Bijstandsbond.
De derde D staat voor dienstbaarheid. Wij moeten niet vragen welke plichten werkzoekenden ten opzichte van de wet hebben, maar wat nodig is om deze mensen in het leven vooruit te helpen. Weg met de tegenprestatie, de bezuinigingen, de kostendelersnorm en de disciplinering die professor Vonk noemt. Werkloosheid is allereerst een maatschappelijk probleem, dat ga je niet te lijf door werklozen onder al te grote druk te zetten. De drie D’s van Vliegenthart kort samengevat: de implementatie van de ‘methode SP’ in het beleid.
Het klinkt mooi
Tot zover klinkt alles mooi. Er kan zelfs worden gesteld, dat de SP bewijst dat de theorieën van sociologen dat bijstandsgerechtigden of mensen die in armoede leven niet te organiseren zijn uitgaande van allerlei mobilisatie theorieën niet kloppen. De SP is denk ik de enige politieke partij en misschien wel de enige grote politieke belangenorganisatie in Nederland die het in beperkte mate wel lukt. Even afgezien van de soms succesvolle acties op basis van organizing methoden in de FNV, waarbij echter alleen werkenden werden gemobiliseerd.
In het verleden hebben sociale bewegingen van armen ook bewezen dat, indien een stabiele infrastructuur in de vorm van een politieke partij of andere sociale beweging of vakbond voor hen openstaat en zich solidair verklaart, op basis daarvan deze mensen tot grootse dingen in staat zijn. (b.v de werklozenbeweging eind jaren zeventig met de CPN, de collectieve acties van bijstandsvrouwen tijdens de tweede feministische golf, de anti-arbeidsethos beweging tijdens de kraakbeweging, de acties ‘armoede is onrecht’ in samenwerking met de kerken. En ook de vele acties van WAO-ers i.s.m. de vakbeweging). Maar dit zijn allemaal voorbeelden uit een wat verder verleden.
Het zou te ver voeren in dit kader te analyseren waarom dit zo is. Daarvoor zouden we ook moeten ingaan op de strategie van onze neoliberale tegenstanders, die enerzijds actief de ingroei van bijvoorbeeld bijstandsgerechtigden en patiëntenverenigingen in het overheidsbeleid hebben bevorderd door een zeer beperkte inspraakstructuur van cliëntenraden e.d. in te stellen, maar anderzijds de ondersteuning van in hun ogen te kritische en te lastige belangenorganisaties hebben stopgezet, onder het motto: de doelstellingen van de organisatie sluiten niet aan bij de prioriteiten van het programakkoord in het bestuur van de gemeente.
Ter discussie staat of die stabiele (sociale) infrastructuur van derden die ik hierboven noemde een noodzakelijke voorwaarde is voor het tot stand komen van dergelijke sociale bewegingen van onderop, of dat het ook mogelijk is deze bewegingen ‘autonoom’ te organiseren, geheel zelfstandig, los van derden, waarbij je een grotere onafhankelijkheid nastreeft en overigens wel ook het belang van de creatie van een stabiele sociale en fysieke infrastructuur benadrukt.
Conflicten
Vliegenthart beschrijft, dat er door de SP en de Bijstandsbond acties gevoerd zijn, in de periode voor zijn wethouderschap, tegen de misstanden in de re-integratie industrie in Amsterdam. En hij beschrijft, hoe Maureen van der Pligt na veel interne discussie uiteindelijk opstapte. Vliegenthart beschrijft eigenlijk, dat het idee van de leer-werk stages (werken met behoud van uitkering gedurende maximaal een half jaar voor mensen met een grote ‘afstand’ tot de arbeidsmarkt) uit zijn koker en die van zijn ambtenaren kwam, maar in hoeverre hij ook onder druk stond van de coalitiepartners om dit dan toch in te voeren blijft onduidelijk. Met andere woorden: had het echt wel gehoeven, of was het de overtuiging van Vliegenthart, die in het boek toch ook blijk geeft aanhanger te zijn van een vrij traditioneel arbeidsethos en die ook nog te maken had met de opvattingen van zijn ambtenaren, die in het verleden de strengere re-integratie carrousel opgezet hadden onder Van Es?
De achtergronden van het ‘nee’ van Maureen worden dus niet echt duidelijk, hoewel veel van haar tegenargumenten wel in het boek worden beschreven. Het ging haar allemaal niet ver en niet hard genoeg, zegt hij verder. Je kunt vervolgens veronderstellen dat het ging om een persoonlijke machtsstrijd, maar ik denk niet dat het daarom ging. Het is een achilleshiel van de ‘methode SP’ met de SP in de oppositie en de SP in het bestuur. Vliegenthart zegt dat de ‘SP en de Bijstandsbond’ kritiek hadden toen de SP in de oppositie zat. Maar in werkelijkheid waren de misstanden in de re-integratie industrie onder wethouder Van Es al jaren bekend en dat heeft, enige jaren voor Vliegenthart wethouder werd, geleid tot de oprichting van het actiecomité dwangarbeidnee, waarin behalve de SP en de Bijstandsbond een tiental organisaties vertegenwoordigd waren, waaronder de FNV.
Dit actiecomité ontwikkelde tal van activiteiten met de betrokkenen zelf die te werk waren gesteld. Daarbij werden speerpunten geformuleerd. Werken met behoud van uitkering dat verplicht is noemde het actiecomité dwangarbeid, en moest stoppen, en het re-integratie centrum aan de Laarderhoogtweg, dwangarbeidcentrum genoemd, moest dicht. Verschillende acties werden bij de Laarderhoogtweg gevoerd. De activiteiten van het comité hadden een grote uitstraling ook naar andere plaatsen toe, bijvoorbeeld in de provincie Groningen. Doorbraask coördineerde acties van onderop en de FNV begon met de actie ‘stop werken zonder loon’. Een beweging tegen werken zonder loon begon op gang te komen.
In eerste instantie was de kritiek toen Vliegenthart aantrad niet van het is geven en nemen in een coalitie, je moet wat water bij de wijn doen, nee, juist betreffende de twee specifieke speerpunten bij de acties waaraan de SP meedeed, ging de nieuwe SP wethouder een enigszins andere koers varen, waarbij bleek, dat de sluiting van het dwangarbeidcentrum aan de Laarderhoogtweg jaren zou duren (het is pas in 2017 gerealiseerd) en dat er via een achterdeur toch weer werken met behoud van uitkering werd ingevoerd bij wat leer-werk stages werden genoemd.
Tegelijkertijd kwam andere meer algemene kritiek los. Die Vliegenthart ook noemt in het hoofdstuk over de Bijstandsbond: we zijn de SP kwijt als bondgenoot in de strijd, FNV- ers en SP- ers in het actiecomité hebben een dubbele pet op, van meedoen met het bestuur en compromissen sluiten en actievoeren, de SP is niet te vertrouwen, ze verkwanselen hun principes, hoe kan het dat ze zo gemakkelijk in een coalitie met de rechtse liberalen zijn gestapt, etc. Met andere woorden: veel leden van het actie comité voelden zich in de steek gelaten en er ontstond een groot onderling wantrouwen. Het actiecomité is daarna ingestort en er gebeurde niets meer. En ook verder kwam er minder actie van de grond, maar dat heeft ook te maken met de interne gang van zaken binnen de FNV.
Evaluatie
Uit het bovenstaande blijkt, dat het maar de vraag is of de overigens zeer beperkte eisen van het actiecomité niet hadden kunnen worden gerealiseerd. Vliegenthart laat in het boek zien, dat de coalitiepartners VVD en D66 de SP de nodige ruimte gaven waar het ging om het item ‘armoedebestrijding’. Zij beseften, dat in het proces van geven en nemen dit aan de SP moest worden gelaten, ook al loste gedurende de raadsperiode raadslid Marianne Poot verschillende schoten voor de boeg, om ook het VVD-geluid in dezen te laten horen.
Dit brengt ons meer in zijn algemeenheid op de vraag of de SP de ruimte die er was wel volledig heeft benut. Vliegenthart beperkt zich in het boek tot zijn taak als wethouder sociale zaken. Hij formuleert wel idealen en noemt de onrechtvaardige tegenstelling tussen arm en rijk in de stad, en ook heeft hij het aan de stok met de neoliberale uitgangspunten bij de behandeling van armen in het algemeen en bijstandsgerechtigden in het bijzonder. Maar behalve een confrontatie met zijn wat abstracte christelijke en socialistische idealen zul je een reflexieve analyse van waar die kloof tussen arm en rijk nou vandaag komt en wat nu eigenlijk de achtergronden zijn van het feit, dat de neoliberalen aan bijstandsgerechtigden bashen doen in het boek vergeefs zoeken. Hij heeft daar ongetwijfeld opvattingen over, maar zoals gezegd beperkt hij zich tot zijn taak als wethouder, tot de portefeuille die hij beheerde.
Maar de kloof tussen arm en rijk, de uitzichtloosheid waarin veel mensen leven, het gebrek aan kansen van kinderen die in armoede opgroeien, etc. heeft ook alles te maken met die andere beleidsterreinen waar de gemeente over gaat. Niet alleen de portefeuilles van wethouders Ivens en Vliegenthart van de SP, maar ook de economie, het onderwijs, de portefeuille van Van den Burg. Hoeveel invloed had de SP op de liberale wethouder Eric van der Burg, die de zware portefeuille zorg, welzijn, ouderen, sport en recreatie, ruimtelijke ordening, grondzaken en stadsdeel Zuid onder zijn beheer had? Zijn de onderhandelingen over het college niet te snel gegaan? Had de SP misschien vanuit de ruimte die haar gegund werd ook op andere beleidsterreinen moeten proberen meer invloed uit te oefenen, vanuit het oogpunt van armoedebestrijding, waarbij het niet alleen of misschien niet in de eerste plaats gaat om geld?
De SP had bijvoorbeeld ‘armoede-effect rapportages’ kunnen vragen op de andere beleidsterreinen. Kijken wat de maatregelen op die andere beleidsterreinen voor effect hebben op de kloof tussen arm en rijk. Dat hadden geen uitgebreide rapporten van dure onderzoeksinstituten hoeven te zijn, maar korte analyses van het punt waarop de uitvoerende organisatie zich bewust wordt van gevolgen op dit terrein. Dit had een discussie kunnen aanzwengelen in de stad ook in het kader van de dichtslibbende stad, de gentrificatie, de grote druk van het toenemend aantal toeristen, de kloof tussen arm en rijk, in het kader van ook structurele maatregelen om het kapitalisme te reorganiseren of te verminderen. ‘Marktwerking in de zorg’ als actiespeerpunt stond nu een beetje op zichzelf, en er zijn wel vele initiatieven geweest op bovengenoemde terreinen in de stad in de afgelopen vier jaar, maar vaak in het kader van min of meer vrijblijvende discussies in debatcentra waar gepraat wordt over ‘sociale ondernemingen’ en dergelijke, die ook slechts in beperkte mate het verschil kunnen maken bij de grote structurele vraagstukken waarvoor Amsterdam staat.
Conclusie
Dit brengt mij tot de conclusie, dat de slogan ‘actie en fractie’ van de SP gedeeltelijk is mislukt. Er werden wel acties gevoerd, maar dit waren acties binnen de organisatorische grenzen en dus ook uitstraling van de SP. De SP, maar ook wij, hebben nog een lange weg te gaan als het gaat om pogingen tot de opbouw van coalities met open brede sociale bewegingen, die niet specifiek partijgebonden zijn, die de samenhang van verschillende problemen aan de orde stellen en die niet de propaganda voor een bepaalde politieke partij als prioriteit hebben, maar die als brede beweging wel meer mogelijkheden hebben om druk op te bouwen, waarbij die bewegingen hun doelstellingen ook kunnen realiseren door (indirecte) toegang tot de bestuurlijke macht.
Wat we daarbij denk ik niet moeten doen is bij het nastreven van sociale bewegingen in de val van rechts trappen, die dergelijke bewegingen consequent framen als identiteitspolitiek van mensen die zich willen afsluiten van ‘de’ maatschappij of van andere groepen, waarmee men meer of minder impliciet of expliciet integratie in en aanpassing aan de kapitalistische ordening bedoeld, de moderne variant van de van God gegeven standen, met mensen die in armoede leven en die er altijd zullen zijn. Rechts heeft zeer goed begrepen dat de ideologische framing van ‘identiteitspolitiek’ een effectieve methode is om emancipatiebewegingen van achtergestelde groepen in hun hart te raken en mensen te demotiveren mee te doen.