Leven zonder verblijfsvergunning

Ook verschenen in het maandblad uitkeringsgerechtigden MUG van december 1998.

Leven zonder verblijfsvergunning

Onlangs kwam Mohamed op het spreekuur van de Bijstandsbond. Ik kende hem al van vijftien jaar geleden, toen actie gevoerd werd tegen de Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers (WABW), waarin de werkvergunningen voor buitenlanders waren geregeld. Door de strakke regelgeving werden toen veel migranten tot de illegaliteit veroordeeld. Mohamed is het slachtoffer van deze wet en van andere wetten die de migratie beperken. Twintig jaar moest hij leven in de illegaliteit, uitgebuit door werkgevers en vermalen in bureaucratische, juridische procedures die soms jaren duurden en die hem niets opleverden. Mohamed bestaat niet voor de Nederlandse overheid.

Mohamed kwam op het spreekuur om te vragen of er toch niet weer een kans was op een verblijfsvergunning. Ik zette het leven van Mohamed op een rijtje ten behoeve van zijn advocaat, zodat die een verzoek zou kunnen indienen voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden.

Mohamed is in 1977 naar Nederland gekomen. Hij werkte in een Chinees-Indisch restaurant in Amsterdam-Oost. De werkgever betaalde echter slecht. Er ontstond een meningsverschil over het vakantiegeld, dat de werkgever niet wilde uitbetalen. Mohamed stapte naar een advocaat en een langdurig proces begon. Met de advocaat praten, brieven schrijven, naar de rechtbank, wat niet al om dat vakantiegeld te krijgen. Hij won de zaak, maar een en ander duurde wel twee jaar.

Op 1 november 1979 werd de WABW ingevoerd. Hierdoor werd legalisatie van illegalen veel moeilijker. Velen bleven in de illegaliteit, hoewel ze soms jaren in Nederland gewerkt hadden. Er kwam wel een overgangsregeling maar Mohamed kon niet aantonen dat hij gedurende een bepaalde periode bij een bepaalde werkgever had gewerkt. Hij kwam dus niet voor de overgangsregeling in aanmerking.

Inmiddels werkte Mohamed bij een ander restaurant in Amsterdam-Zuid. Ook hier kreeg hij te weinig salaris en weer stapte hij met een advocaat naar de rechter. Ook deze procedure duurde meer dan een jaar. Mohamed werd ontslagen en ging werken bij een hotel op het Damrak. Na hier een half jaar gewerkt te hebben, werd hij ziek en kwam in de ziektewet. De koppelingswet was nog niet ingevoerd en mensen zonder een verblijfsvergunning konden in deze tijd nog een ziektewetuitkering krijgen. Mohamed werd echter door de keuringsarts van de bedrijfsvereniging goedgekeurd. Weer begon hij een slepende juridische procedure, die ook weer een paar jaar duurde. En weer verloor Mohamed de procedure; hij kreeg geen uitkering meer.

Mohamed ging werken in een broodjeswinkel in de Kalverstraat, hoewel hij in feite nog steeds ziek was. Nadat hij daar anderhalf jaar gewerkt had, kon hij het werk niet meer aan en meldde zich weer ziek. Hij kreeg twee maanden een ziektewetuitkering en werd toen weer goedgekeurd. Mohamed ging weer in beroep. Hij nam een baan bij een ander restaurant.

Zo ging het jaren door. Mohamed werkte ergens één of twee jaar en werd dan ontslagen of ziek. Vervolgens ging hij tegen de beslissingen van de werkgevers en de bedrijfsverenigingen in beroep. Uiteindelijk raakte hij in 1992 in de WAO. Die uitkering behield hij tot februari 1995.

In 1993 ging Mohamed naar Marokko, in juli 1994 keerde hij terug. In de voorgaande jaren was hij af en toe enkele weken naar Marokko geweest. Dit was de eerste keer dat hij wat langer kon blijven met behoud van inkomsten. Een Marokkaanse zelfhulporganisatie lobbyde ondertussen voor legalisatie van Mohamed en een groepje lotgenoten, die al vele jaren in Nederland waren en die bij alle overgangsregelingen buiten de boot waren gevallen. Het ministerie van Justitie legaliseerde uiteindelijk een deel van de groep, maar Mohamed viel weer buiten de boot. Hij was van 1993 tot juli 1994 in Marokko geweest, en men concludeerde dat hij daarom te weinig binding met Nederland had.

In februari 1995 werd Mohamed weer goedgekeurd en zocht weer werk. Dat is voor hem geen probleem, want hij kan weinig eisen stellen, is een vakman en spreekt goed Nederlands. Nu werkt hij weer twaalf uur per etmaal. Als hij thuis komt, heeft hij vreselijke pijn in zijn knieën van het staan. Hij zegt zelf: ‘Ik heb geen kansen meer in het leven. Hoe moet het verder met mijn vrouw en vier kinderen in Marokko?’ Zoals Mohamed zijn er meer mensen. Als je ziet wat er gebeurt met deze mensen, moet je wel razend worden als je enig gevoel in je lijf hebt. Aan deze onrechtvaardigheden moet een eind komen.

Piet van der Lende