De toekomst van de sociale zekerheid

Verslag van de studiedag van de Werkgroep Sociale Politiek en De Arme Kant van Nederland op maandag 25-10-1993 in Utrecht.

Henk Weijnen hield een inleiding over de toekomst van de sociale zekerheid. Een belangrijk beleidsstuk is de sociale nota van het ministerie van SoZa en W dat ieder jaar verschijnt als bijlage bij de begroting. Vroeger waren er verschillende nota’s, oa over inkomensbeleid en een statistische bijlage. Opvallend is dat in de laatste twee jaar de totale sociale zekerheid volledig wordt geplaatst in het kader van het arbeidsmarktbeleid, dat een dominante positie inneemt in de sociale nota. De waarborgen van de overheid, dat iedere burger een inkomen heeft is een afgeleide geworden van de primaire functie van de werkgelegenheidsontwikkeling. Voor 1994 is de slogan: werk gaat boven inkomen. Dit alles leidt tot een selectievere inzet van sociale zekerheidsregelingen, hetgeen ook betekent: bezuinigen.In de toekomst zijn een aantal punten van belang:

– de overheid streeft naar een beleid, waarbij factoren worden weggenomen, die luiheid bevorderen. Versterken van prikkels,die luiheid voorkomen. Er is een restauratietendens in de nieuwe sociale zekerheid, waarbij weer een strak onderscheid wordt gemaakt tussen hen, die het verdienen en zij die het niet verdienen. Dit is een restauratie van het denken dat ook voorkwam in de oude armenwet. De uitgangspunten van het Beveridgestelsel zijn geschrapt. In Economische Statistische Berichten van 16 juni hield Schuyt een pleidooi om al degenen te helpen, waarvan het op basis van objectieve criteria in moreel opzicht aanvaardbaar is om hen te helpen.

– wegnemen van elementen in de regelpraktijk, die misbruik in de hand werken, hetgeen betekent: afschaffen van de uitkeringsnormen.

– Streven naar een evenwicht in de belangen van activering en bescherming. Dit sluit aan op het onderscheid tussen hen, die het verdienen en hen, die het niet verdienen.

De sociale nota staat bol van de bestuurlijke dilemma’s. In de eerste plaats het onderscheid tussen het publieke en het private domein. De vakbeweging, met haar eisen voor hogere uitkeringen en bescherming van het ontslagrecht is een verstorende factor, in de privatisering. In de tweede plaats het dilemma van centralisatie vs decentralisatie. Enerzijds moeten de gemeenten meer bevoegdheden krijgen voor het uitvoeren van maatwerk; anderzijds moeten de gemeenten geen beleid voeren, waarbij een zekere ruimhartigheid het landelijk beleid doorkruist. In dit kader is immers het minimabeleid afgeschaft. In feite streeft de overheid ernaar, dat de winkel die alleen ellende verkoopt wordt opgetuigd met window-dressing. Het is een vorm van bestuurlijk afschuiven van de problemen. Slogan voor het nieuwe beleid is BON – Besturing Op Niveau. Theorie van de ijle lucht. De regering streeft op langere termijn naar een privatisering van de sociale zekerheid, op kortere termijn in de bijstand naar een knevelwet. Daarvoor worden verschillende bestuurlijke uitgangspunten gehanteerd:

– stelsel van incentives dat ertoe leidt, dat strak uitvoeren van de bijstand door de bestuurders en de uitvoerders als een eigen belang wordt ervaren. De beleidsdoelstelling is: hou ze een zak met geld voor, en ontneem ze hun bevoegdheden. De Linzenwet.

– Overeenstemming bereiken over gemeenschappelijke doelstellingen waaraan de verschillende bestuurlijke niveaus zich verbinden. Gemeenten moeten verplichtingen aangaan over de uitstroom op basis van cijfers. Men gaat over tot een jaarlijkse taakstelling met budgettering.

– Nieuwe verantwoordelijkheidsstructuren. Er wordt gestreefd naar een nauwkeurige analyse van input en output, produktie indexen, de uitvoering moet een bedrijfsmatige structuur krijgen.

– de vaststelling van een ingebouwd feed-back systeem. De gemeenten moeten jaarlijks de effectiviteit van hun beleid aantonen in termen van landelijk beleid. Als de doelstelling niet wordt gehaald, volgt een korting op het bijstandsbudget.

Waarschijnlijk gaan de regio’s de normen stellen voor de nieuwe bijstandswet, niet de gemeenten. Op die manier hoopt men het dilemma centralisatie-decentralisatie op te lossen. Het nieuwe regiobestuur wordt verantwoordelijk. De GSD wordt een buitendienst van het regiobestuur. De regio’s krijgen een aansturingsfunctie. Voor uitkeringsgerechtigden betekent het, dat ze oog moeten hebben voor de regiovorming. Al met al streeft men naar het herstellen van het voorwaardelijke karakter van de ABW, voor alleen die groep, die het echt nodig heeft. Van der Zwan wil ook, dat aan potenti‰le uitkeringsgerechtigden vooraf voorwaarden worden gesteld, dat een tegenprestatie wordt geleverd. Men moet aantonen, dat het beslist niet anders kan. De bijstand moet worden beperkt tot de echte gemarginaliseerde restgroepen.

Het is een restauratie van de oude ” onmaatschappelijkheidsbestrijding “. Vroeger waren er aparte woonwijken voor heropvoeding. Daar werd maatschappelijk werk voor onaangepasten bij geleverd. Zoals de armenzorgambtenaar, de arbeidsbeursambtenaar, de woningmaatschappelijk werker. In die ge‹soleerde wijken werden de ergste a-sociale gezinnen in de binnenste ring geplaatst, wanneer het wat beter met hen ging, schoven ze langzaam naar buiten. Dit wordt ook nu weer het toekomstbeeld.

Er is weer een koppeling van immateri‰le voorwaarden (zedelijkheidsnormen) aan financi‰n, juist het uitgangspunt, waarmee Klompe bij het aannemen van de bijstandswet afrekende. Overigens gaan ook de beroepsprocedures veranderen. In de sociale verzekeringen zijn die nieuwe procedures al ingevoerd.

De Raden van Beroep bestaan niet meer. De nieuwe procedures duren lang. De regio’s worden waarschijnlijk niet opgenomen in de beroepsprocedures.

Piet van der Lende