Leeservaringen met Naomi Klein de Schockdoctrine

Naomi Klein heeft een vuistdik boek geschreven over de wereldgeschiedenis van de afgelopen 20 jaar. Want zo kun je het wel noemen in mijn ogen. De gang van zaken op het gebied van economie en politiek van een veelheid aan staten passeert de revue, van landen in Latijns Amerika tot Azie. Als je je zet aan zo’n ambitieus project, moet je een kapstok hebben, een centrale probleemstelling en een theoretische onderbouwing. Dat bepaalt de selectie van de feiten en gebeurtenissen en de interpretatie ervan. Nu wordt in het boek nergens een theorie expliciet gemaakt. Toch is die theoretische onderbouwing er wel degelijk, maar die komt alleen tot uiting in een voortdurende vermenging van de beschrijving van concrete historische gebeurtenissen en zij opmerkingen over theoretische begrippen.
Centrale probleemstelling
Uitgangspunt van het boek is de analyse van de shockdoctrine, die door fanatici van verschillende extreme politieke richtingen in de wereld is toegepast. Bij de shockdoctrine gaat men ervan uit, dat de volkeren in de wereld, of de bevolking van een bepaald land alleen bereid zijn drastische hervormingen van hun maatschappij te aanvaarden, wanneer er een soort crisis heerst, wanneer iedereen of althans een groot deel van de bevolking in paniek is en de economie op instorten staat. Dat is het moment waarop de aanhangers van die doctrine ingrijpen. Ze stellen wetten, parlementen, vakbonden, of andere maatschappelijke organisaties buiten werking, en ontwikkelen in korte tijd een blauwdruk van de toekomstige samenleving en voeren die rigoreus door, voordat de bevolking weer op adem begint te komen. Bestaande maatschappijstructuren (wet en regelgeving, concrete ondernemingen en andere organisaties) worden daarbij eerst vernietigd. Klein stelt, dat een dergelijke blauwdruk leidt tot verdere ontwrichting van de samenleving. Meestal wordt de democratie met parlement etc gewoon afgeschaft en een dictatuur van een minderheid ingevoerd, die de in armoede gestorte middenklasse en de hongerende onderklasse in toom houdt door bloedige repressie. Het boek is een beschrijving van de opkomst en ontwikkeling van de shockdoctrine in de afgelopen 20 jaar in de wereld. De fanatici van de shockdoctrine gaan uit van de schone lei theorie: vernietiging van maatschappelijke structuren leidt tot een schone lei, die volgeschreven kan worden met de blauwdruk van het mooie plan dat de fanatici hebben, en dan zal het eerst slecht gaan (de vernietiging) maar aangezien hun mooie theorie het beste, het mooiste en het waarste is, zal daarna een ideale samenleving vol rechtvaardigheid, welvaart en keuzevrijheid uit de as herrijzen. Klein toont aan, dat de economen en fanaten van de vrije markt economie van de Chicagoschool waaronder Milton Friedman, met behulp van de macht van de Verenigde Staten en internationale instellingen als het IMF en de Wereldbank de shockdoctrine hebben toegepast in vele landen en hoe de techniek steeds meer werd verfijnd.
Klein is zelf in feite een aanhanger is van een soort Derde Weg. En dat volgens haar de bevolking dat ook altijd is. Ze noemt Gorbatsjow, Walensa, Mandela, En de met hun werkende organisaties. De grote vijand voor de Chicagoschool is deze Derde Weg en de daarmee in strijd zijnde belangen van Amerika. (Dus Amerika gaat uit van behoud van haar internationale macht in de wereld, die ze niet wil delen). Overigens zeggen de aanhangers van de Chicagoschool dat ze technocraten zijn, dat ze technische adviezen geven, ‘objectief’analyserende economen zijn die zich baseren op de positivistische wetenschap die ‘objectieve ‘waarheden produceert.
Slecht of blind?
De manier van werken van de uitvoerders van de shockdoctrine roept de vraag op, of de mensen die de shockdoctrine uitvoeren bewust slechte mensen zijn of alleen maar verblind door hun eigen bedachte mooie theorie die kost wat kost moet worden ingevoerd tegen de wil van de meerderheid van de bevolking omdat de theorie goed is. 
Waarom werkte de theorie van de Chicago-school niet? Ze hadden toch een mooie theorie ontworpen, waarin vraag en aanbond op volmaakte wijze telkens weer met elkaar in evenwicht komen, op een markt van vele aanbieders? Waarom leidde de rigorueze doorvoering van de theorie middels de shockdoctrine en de schone lei niet tot een volmaakte toestand, waar de theoretici van de Chiocagoschool op hoopten? Voor het antwoord op die vraag gebruikt Klein een ander nieuw begrip, namelijk het nieuwe corporatisme. Ze beschrijft niet het oude corporatisme als tegenstelling ermee, maar corporatisme is altijd een vorm van samenwerking geweest tussen de elite van de staat, het bedrijfsleven en machtige (sociaal-democratische) vakbonden. Corporatisme betekent, dat functionarissen van de staat, politici, hoge ambtenaren, samenwerken met grote multinationals en andere bedrijven om gebruikmakend van de macht van de staat (bijvoorbeeld middels belasting heffing) opdrachten aan die bedrijven te geven in ruil voor een grote verrijking van die functionarissen. Klein toont middels historische beschrijvingen van de ontwikkelingen in vele landen aan, dat er soms zelfs geen onderscheid is tussen functionaris zijn van een overheid of in dienst zijn van een multinational. Sommige bestuurders stappen gemakkelijk over van de een naar de ander, of bewegen zich in een vaag schemergebeid van ‘adviseur’ waarin ze de belangen van grote bedrijven dienen. Omvangrijke lobby-apparaten moeten de belangen van de grote bedrijven ondersteunen. De meeste landen die werden gedwongen de shocktherapie van de Chicago-school te aanvaarden, voerden tot dat moment een soort ‘derde weg’, een politiek van prijsbeheersing, importheffingen, subsidies van voedselverstrekking en bescherming van voor een deel industrien in handen van de overheid om de welvaart te verdelen. 
Na de shocktherapie werden deze staatsbedrijven in de uitverkoop gedaan, en voor een appel en een ei verkocht aan buitenlandse multinationals, die vervolgens de macht in de economie overnamen, de rijkdom van het land plunderden, de winsten volledig naar het buitenland overhevelden en de bevolking in bittere armoede achterlieten. Klein toont aan, dat de theorie van de Chicago-school niet klopt, omdat zij niet strookt met de werkelijkheid van de menselijke praktijk, concreet historisch. De fanatici van de Chicago school zelf, en ook anderen, gebruikten of liever gezegd misbruikten de theorie om de rijkdommen van achtereenvolgende landen in de uitverkoop te doen aan vooral Amerikaanse multinationals en daar zelf ook flink beter van te worden. Klein toont aan dat uiteindelijk de Amerikaanse politiek van George Bush en haar functionarissen geen onderscheid maakt tussen de belangen van de Amerikaanse staat en haar buitenlandse politiek en de belangen van de multinationals. 
Wat Klein ook probeert aan te tonen is dat de shockdoctrine, de schone lei teorie en de daaruit voortvloeiende corporatistische staat onverenigbaar zijn met democratie. Hoewel de Chicago boys zeggen de vrijheid over de wereld te willen verspreiden, doen ze dat niet. Het volk of delen ervan komt na aanvankelijke desorientatie altijd in verzet tegen de rigoreuze maatregelen die de rijkdom toedeelt aan een elite. De schone lei teorie veroorzaakt een ontwrichting van de samenleving die de mensen in verzet doet komen. Daarom staan aanhangers van die theorie altijd voor de keus: toegeven aan het verzet, en een soort ‘derde weg’opgaan, of de bevolking bloedig onderdrukken.