Werkgelegenheidsconferenties

Eerder verschenen in ledenbulletin woonafdeling Amsterdam FNV Bondgenoten juni 2001

Op 17 januari, 31 januari en 8 februari werden in het Mozeshuis in Amsterdam een serie conferenties gehouden over het werkgelegenheidsbeleid in de stad. De conferenties waren georganiseerd door het Samenwerkingsverband Werk, Welvaart en Welzijn, waarin het Komitee Amsterdam tegen Verarming, de FNV district Noord-Holland en FNV Bondgenoten Amsterdam werkgroep grote stad participeren.

Het thema van de eerste dag was bemiddeling naar arbeid en de grenzen van vrijwilligheid. Moet een werkzoekende iedere –tijdelijke- baan accepteren? Wat moet er gebeuren met mensen, die (voorlopig) niet naar de arbeidsmarkt kunnen worden begeleid?

Teneur van deze eerste bijeenkomst was, dat men in de formulering van rechten en plichten doorschiet naar het formuleren van veel verplichtingen, terwijl de rechten onvoldoende of vaag worden geformuleerd, zoals het recht een vertrouwenspersoon mee te nemen naar de gesprekken. De standpunten over de rechten varieerden van die van bewust baanlozen, die gelijkwaardigheid van onbetaalde (zorg) arbeid en betaald werk eisten, met in het verlengde daarvan afschaffing van de sollcitatieplicht, tot het formuleren van duidelijke randvoorwaarden bij de verplichting betaald werk te zoeken en te aanvaarden. De aanwezigen constateerden dat in Amsterdam controle op private instanties onvoldoende geregeld is en dat er een vaag ongecontroleerd schemergebied is in de gesprekken tussen clienten en bemiddelaars en/of ambtenaren, waarbij mensen contractuele verplichtingen worden opgelegd waarvoor de wettelijke basis ontbreekt maar die door de client worden aanvaard vanwege angst voor negatieve rapportages van het private bemiddelingsinstituut aan de sociale dienst.

Rechten

In haar toespraak formuleerde secretaris van de FNV Agnes Jongerius de uitgangspunten van wat de FNV onder goede bemiddeling van werkzoekenden. verstaat:

  1. Meedenken van de werkzoekende. De werkzoekende moet het met de consulent eens zijn over wat er wordt voorgesteld. Als dat niet lukt, moet de reden duidelijk geformuleerd worden.

  2. Passende arbeid in ere herstellen. Passende arbeid is voor de FNV simpel. Zonder passende arbeid is het werk door de werknemer slecht vol te houden. En voor de werkgever en voor collega’s is het slecht te werken met een collega die eigenlijk ongeschikt is.

  3. Aangeboden werk moet duurzaam zijn. Een geslaagde bemiddeling moet toch wel over een periode van tenminste zes maanden gaan. De FNV voelt weinig voor bemiddeling naar werk van een paar weken en dan weer in de uitkering.

  4. Scholing gaat voor kortdurend werk.

  5. Met leeftijd moet je verstandig omgaan. Leeftijdsdiscriminatie mag niet. Maar verstandig omgaan met de werkzoekende mag wel.

  6. Agnes Jongerius sprak de wens uit, dat een competentiedrift tussen de gemeente Amsterdam en de nieuw op te richten Centra voor Werk en Inkomen uitblijft. Een competentiedrift over de vraag wie wat bepaalt. Het is nuttig dat de gemeente haar opvattingen over de positie van de client snel duidelijk maakt en helder aangeeft dat de positie van de werkzoekende belangrijker is dan de positie van de uitvoeringsinstituten, of die nu CWI heet of Kliq of Start.

Van uitkering als recht naar de contractsamenleving?

Mr. Mark van Hoof, advocaat in Amsterdam bracht naar voren, dat het sterk de vraag is of de sociale dienst wel de geeigende instantie is om bijvoorbeeld in sociale activeringstrajecten clienten met psychische problemen te begeleiden.

Er is een grote groep mensen met meer of minder ernstige psychische problemen in de bijstand, zeker in Amsterdam. Gezien de afschattingen in de WAO zal de toestroom naar de bijstand van deze groep groter worden. Deze mensen zijn vaak nauwelijks in staat te voldoen aan de verplichtingen, die in de bijstandswet staan geformuleerd. Laat staan dat zij de druk aankunnen om in een sociaal activeringstraject geplaatst te worden en begeleid door de sociale dienst en een case-manager die alles weet van sociaal-juridische dienstverlening, maar niets van gezondheidszorg. Er dreigt een soort onder- groep te ontstaan, die tussen de wal en het schip raakt. Door de ondeskundigheid van sociale dienstmedewerkers op het gebied van gezondheidszorg komen deze mensen in een sociaal isolement. Daar heeft mr van Hoof verschillende voorbeelden van. Zij dreigen het slachtoffer te worden van enerzijds verkokering in de gezondheidszorg en anderzijds ‘begeleiding’ door instanties die daar niet op ingericht zijn. Een aparte afdeling voor deze groep bij de sociale dienst is niet aan te raden, vanwege de stigmatisering. Als de sociale dienst nieuw personeel werft, zal zij op de rayonkantoren mensen moeten plaatsen die behalve sociaal-juridische deskundigheid, ook deskundigheid hebben vanuit een heel andere hoek, namelijk de gezondheidszorg.

Als tweede punt bracht van Hoof naar voren, dat private opleidingsinstanties mensen contracten onder de neus duwen, met voorwaarden waarvoor elke wettelijke basis ontbreekt, maar die toch worden getekend, omdat de werkzoekende bang is voor negatieve rapportages aan de sociale dienst.

Als voorbeelden noemde hij dat in contracten soms staat, dat bij het private opleidingsinstituut alle sollicitatieactiviteiten moeten worden gemeld, dat bij het niet afmaken van de opleiding 50% van de kosten door de client terugbetaald moeten worden en dat bij een eventueel meningsverschil tussen de client en het opleidingsinstituut het advies van de sociale dienst bindend is.

arbeidsmarktontwikkelingen

Op de tweede conferentie, die op 31 januari werd gehouden stonden de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt centraal. Er waren inleidingen van Paul de Beer van het Sociaal Cultureel Planburea en van Arjen Verhoef, medewerker van de Algemene Werkgevers Vereniging Nederland.

Enkele punten uit de inleiding van paul de Beer:

1. Bij de analyse van de arbeidsmarktproblemen moet men uitgaan van de dynamiek op de arbeidsmarkt: er zijn het afgelopen jaar 1 miljoen banen bijgekomen, maar er zijn er 800.000 verdwenen; 800.000 mensen zijn dus werkloos geworden, maar daarvan zijn er meer dan 600.000 weer aan het werk; 200.000 zijn nog werkloos, van wie 100.000 (waarsch.) blijvend. Voordeel van dynamiek is dat er veel keuze is; nadeel voor de ‘zwakkeren’ is, dat zij eerder hun baan verliezen en geen kennis en vaardigheden hebben die aansluiten bij de nieuwe banen die ontstaan.

De terugloop van banen zit vnl. in beroepen met middelbare scholing in industrie en traditionele beroepen. Slachtoffers zijn niet-hoogopgeleiden, ouderen en allochtonen. De sectoren waarin groei is is gedifferentieerd: hoog-, midden- en laagopgeleid, dus ook aan de onderkant. Zij worden bezet door nieuwkomers: herintredende vrouwen, jongeren (scholieren, studenten), illegalen. Oorzaak van de vervanging van de ene groep op de arbeidsmarkt door de andere: er worden andere eisen gesteld dan alleen opleiding, m.n. ‘sociale vaardigheden’; iemand die jarenlang metaaldraaier is geweest in een fabriek, waar de werkgelegenheid terugloopt, kan niet zomaar tewerk gesteld worden als kelner, een beroep waar de werkgelegenehid toeneemt (horeca) omdat voor het werk in de horeca allerlei (sociale) vaardighedne vereist zijn die slechts ten dele iets met opleiding te maken hebben. Van de nieuwe werkgelegenheid kan verder worden gezegd, dat het vaak gaat om deeltijd- en flexbanen (= je komt er niet structureel duurzaam mee uit de uitkering) 50% van de uitkeringsgerechtigden die een baan hebben aanvaard valt weer terug in een uitkering. Het belang van de armoedeval bij het aanvaarden van een baan wordt overschat; de kwestie is dat banen te weinig duurzaam inkomen opleveren. Het is gemiddeld gezien echter onjuist dat mensen in zijn algemeenheid steeds vaker van baan wisselen. Men zit nu gemiddeld negen jaar op een baan, een jaar of tien geleden was dit ook zo.

2. Lange termijn-beleid

Als de groei aanhoudt zullen werkgevers hun eisen moeten bijstellen, c.q. de arbeid anders inrichten. Bij terugval van de groei zal dit niet gebeuren. Het huidige werk-werk-werkbeleid moest verschillende doelen dienen:

a. economische: groei van de welvaart, draagvlak voor soc.zekerheid versterken, financieringstekort verminderen (er is nu een overschot)

b. sociaal: maatschappelijke integratie / cohesie; daar heeft dit beleid weinig aan bijgedragen: de armoede is niet verminderd; wel zijn er meer vrouwen betaald gaan werken Kortom: het economische doel is gehaald; het sociale niet.

Voor verschillende doelen moet je verschillende instrumenten kiezen. Wat betreft de economische doelen zijn de problemen bijna opgelost. Voor een duurzame welvaartsgroei (duurzaam ook w. b. milieu e.d.) zal men de arbeidsproductiviteit moeten verhogen.

b. wat betreft de sociale doelen zijn er andere instrumenten nodig, zoals betere combinatie van werk en zorg. Het reïntegratiebeleid nu sluit te weinig aan bij de sociale doelen. Uitkeringsgerechtigden moeten uitgangspunt van beleid zijn (zij moeten er beter van worden); het scheppen van banen kan, maar er moet een kosten/batenanalyse aan vastzitten; verhoging van de uitkeringen is (misschien) beter. De komende jaren moet het accent veel meer op de sociale doelstelling komen te liggen.

De inleiding van Arjen Verhoef.

Arjen Verhoef gaf aan, dat er bij werkgevers mondjesmaat wordt gepoogd, een ander personeelbeleid van de grond te krijgen. Werkgevers beseffen steeds meer, dat het niet alleen gaat om selectieproblemen aan de voorkant- hoe krijg ik personeel op mijn vacatures- maar dat het ook gaat om een probleem aan de achterkant- hoe voorkom ik, dat er een groot verloop is onder het personeel wat ik al heb. Verhoef probeert de werkgevers uit te leggen, dat aan personeel komen door in deze tijd van schaarste steeds hogere lonen te bieden dan de concurrent een doodlopende weg is, want dan is er een spirala naar boven ewat ebtreft de lonen. Hij gaf aan, wat de werkgevers in hun personeelsbeleid kunnen doen om mensen te werven en binnen het bedrijf te houden, oa de ontwikkeling van een persoonlijk ontplooiingsplan (POP) met de werknemers en het voeren van goede functioneringsgesprekken.

Discussie

Op de beide bovengenoemde bijeenkomsten was er in werkgroepen uitgebreide discussie over de inleidingen. Het zou in het kader van dit artikel te ver voeren, deze discussie uitgebreid te behandelen. Naar aanleiding van de conferenties verschijnt een uitgebreid verslag, dat op aanvraag aan u kan worden toegestuurd. De scheiding die Paul de Beer aanbracht tussen de sociale en economische doelen werd problematisch gevonden; ook werkenden hebben recht op goede sociale omstandigheden en een beperkte werkdruk, je kunt niet zomaar zeggen, dat de arbeidsproductiviteit omhoog moet. Aan de andere kant moeten er voor de werkzoekenden die dat willen mogelijkheden zijn om betaalde arbeid te verkrijgen.