Geen bijzondere bijstand voor werkkleding bij betaalde baan op minimumniveau

Dit artikel verscheen eerder in maandblad uitkeringsgerechtigden MUG van mei 1999.

Kruideniersmentaliteit

In deze rubriek is al vaker ter sprake gekomen, dat het beleid van de sociale dienst tegenstrijdig is. Aan de ene kant wil zij met gesprekken en premies mensen stimuleren betaald werk te zoeken. Aan de andere kant lopen mensen die eigen initiatieven nemen tegen een muur op bij de sociale dienst, waardoor ze gedemotiveerd raken.

Sommige ambtenaren en beleidsmakers ontwikkelen bij het formuleren van regels en het rechtvaardigen van de bestaande situatie een eigen ideologie. Het zou te ver voeren daar nu uitgebreid op in te gaan, maar het heeft te maken met een kortzichtige kruideniersmentaliteit.

Op een pietluttige manier worden de regels van de bijstandswet verdedigd. De regels zouden logisch, onvermijdelijk, rechtvaardig en onveranderbaar zijn. Op deze manier wordt ook naar het gedrag van de uitkeringsgerechtigde gekeken. Daarop valt altijd wel iets aan te merken. Je komt niet voor de voorziening in aanmerking, en dat is rechtvaardig, want dan had je maar zus of zo moeten doen. Voorstellen om een regel te veranderen, stranden op weer andere regels.

Uit onderstaand voorbeeld blijkt ook weer, hoe mensen ontmoedigd worden voor zichzelf op te komen en hoe die kruideniersmentaliteit in de praktijk werkt.

Een man van tegen de 50 jaar heeft een deeltijdbaan waarmee hij net op het bijstandsminimum uitkomt. Hij had voor zijn werk extra kleding gekocht en hoorde dat dit eventueel via de bijzondere bijstand vergoed kon worden. Bij het rayonkantoor zei men, dat zoiets alleen kon als het ‘echte’ werkkleding was. Dus een blauwe overall voor een metaalarbeider, of een witte broek voor een kok in een restaurant. Zomaar een trui of een broek, daar konden ze niet aan beginnen. Bovendien, zei men, had de man de kleding al gekocht en de sociale dienst geeft geen bijzondere bijstand als het gevraagde al is gekocht. De betrokkene heeft het immers zelf kunnen betalen. Bijzonder bijstand is dus niet nodig. Dat je voor de aanschaf van bepaalde dingen rood moet gaan staan of een lening moet afsluiten en in de schulden komt, doet volgens de sociale dienst niet ter zake.

Zoals gezegd, de deeltijdbaan leverde de man niet meer op dan een bedrag ter hoogte van de bijstandsnorm. Hij behoort dus tot de mensen die leven op het absolute minimum. Aangezien hij 100,- per maand aan reiskosten kwijt was (een tramabonnement), leefde hij eigenlijk van een bedrag beneden dat minimum. De man stapte weer naar de sociale dienst en vroeg weer bijstand aan, nu voor de vergoeding van de reiskosten vallende onder de rubriek arbeidskosten. Het antwoord van de sociale dienst luidde: u werkt in Amsterdam en u woont ook in Amsterdam. Dan geven wij geen bijzondere bijstand voor reiskosten, want als je in dezelfde stad woont en werkt kun je geen hoge reiskosten hebben.

Maar de man gaf niet op. Hij probeerde het weer. Hij had gehoord dat je een premie kon krijgen voor het volgen van scholing. Aangezien hij een computercursus via verwijzing van een trajektbemiddelaar had gevolgd, vroeg hij bij de sociale dienst een premie aan voor het volgen van de scholing. Deze aanvraag werd in behandeling genomen, maar inmiddels wacht hij alweer twee maanden op een beslissing. Al met al leeft hij met zijn deeltijdbaan beneden het sociale minimum en denkt hij erover met het werk te stoppen omdat het financieel niet vol te houden is.

Piet van der Lende/Jeannet Mulder