Van Migratie naar Burgerschap

Tekst uit Ineke van der Valk – Van Migratie naar Burgerschap
Twintig jaar Komitee Marokkaanse Arbeiders in Nederland ( KMAN )
maart 1996 ISBN 9064733163

De strijd van illegale migranten

Halverwege de jaren zestig, toen er een groot tekort was aan
arbeidskrachten, begon de georganiseerde werving van de eerste
generatie Marokkaanse mannen op gang te komen. Er werden
wervingsbureau’s geopend in Marokko en de marokkanen die
werden goedgekeurd werden tewerk gesteld in de traditionele
industrietakken, zoals de scheepsbouw, de textielindustrie en
de metaalindustrie. Daarnaast was er sprake van een spontane
migratie. Marokkanen gingen op eigen gelegenheid naar Neder-
land en vonden werk. In de jaren zeventig begon de afbraak van
bovengenoemde industrien. Fabrieken werden op grote schaal
gesloten. In eerste instantie probeerde de overheid het tij te
keren door gerichte verlening van subsidies, maar tevergeefs.
Bij de parlementaire enquete over het Rijn-Schelde Verolme-
concern bleek, dat er bij verliesgevende industriele bedrijven
vaak sprake was van een bodemloze put, waarbij de subsidies
van de Nederlandse overheid werden doorgesluisd naar buiten-
landse vestigingen, die nog wel rendabel waren. Bedrijven in
de industriele sector, die de concurrentie niet konden volhou-
den werden door de overheid niet meer met subsidies gesteund.

massawerkloosheid

De werkloosheid begon aan het einde van de jaren zeventig op
te lopen. in 1980 waren er bijvoorbeeld in Amsterdam, waar de
meeste Marokkanen woonden, bij het Gewestelijk Arbeidsbureau
15.000 werklozen geregistreerd. Na 1980 steeg de werkloosheid
explosief; de cijfers over januari 1982 gaven een verdubbeling
van het aantal uit 1980 te zien. De cijfers gaven verder aan,
dat het bij deze explosieve toename vooral ging om oudere
werknemers, die jarenlang bij dezelfde baas gewerkt hadden in
traditionele industriele bedrijven. Buitenlandse arbeiders,
die veelal in deze industrien werkzaam waren, werden onevenre-
dig zwaar door werkloosheid getroffen. In 1982 hoorde 25% van
het totaal aantal werklozen in Amsterdam tot deze categorie.
Ook landelijk steeg de werkloosheid; eind 1981 werd het half
miljoen werklozen bereikt.

nieuwe werkgelegenheid

Naast de afbraak van de traditionele industrien waren er
echter ook groeisectoren in de ekonomie, met name in wat wel
de dienstensector wordt genoemd. Veel jongere Marokkanen
vonden werk in de horeca, de schoonmaak en bij groothandelsbe-
drijven in de havens. Zij bleven vaak zware arbeid verrichten,
bijvoorbeeld bij de overslag van vaten wijn of balen textiel.
Daarnaast was ook de tuinbouw een groeisector.
Met de komst van de nieuwe groeisectoren in de ekonomie deed
de flexibilisering van de arbeid haar intrede. De produktie in
de dienstverlende sector werd vaak gekenmerkt door piekproduk-
tie; het ene moment was er veel werk, het andere moment vrij-
wel niet. Werkgevers probeerden hun personeelsbeleid hierop
aan te passen. Terwijl in de traditionele industrietakken de
buitenlandse arbeiders vaak jarenlang dezelfde arbeid ver-
richtten in dezelfde fabriek op basis van regelmatige werktij-
den, wel of niet in ploegendienst, was er in de nieuwe dien-
stensector vaak sprake van kortlopende kontrakten, en onregel-
matige werktijden. In de nieuwe dienstensector deed ook het
fenomeen van de uitbesteding haar intrede; grote bedrijven
gingen delen van hun produktie tijdelijk uitbesteden aan vaak
kleinere dienstverleningsbedrijven, die in een moordende
concurrentiestrijd waren verwikkeld, en waar de winstmarges
vaak smal waren. Dergelijke bedrijven gingen nogal eens op de
fles. Veel Marokkanen waren voor hun levensonderhoud op arbeid
in dergelijke bedrijven aangewezen.
Velen van hen wisselenden vaak van bedrijf, waarbij ze soms
ook geudrende kortere of langere perioden werkloos waren.
Daarnaast bleef de spontsane migratie vanuit Marokko gewoon
doorgaan, en kwam ook de gezinshereniging op gang.
Vele “illegalen’ zochten en vonden werk in de nieuwe groeisec-
toren van de ekonomie.

De WABW

Terwijl veel industriele bedrijven in de tweede helft van de
jaren zeventig hun deuren sloten en de werknemers op straat
werden gezet, bezon de overheid zich op maatregelen om de nog
steeds voortgaande migratie te reguleren. Dit leidde tot het
voorstel van de Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers. (W.A.B.W.)
De overheid wilde aan de ene kant in een tijd van oplopende
werkloosheid de migratie naar Nederland blokkeren. Aan de
andere kant was er echter de opkomst van nieuwe groeisectoren
in de dienstensector, waarvoor nieuwe arbeidskrachten nodig
waren. In arbeidsmarktermen gesproken ontstond daarbij het
probleem van onvervulbare vacatures in een tijd van struktu-
rele werkloosheid; vraag en aanbod waren op de arbeidsmarkt
niet op elkaar afgestemd. Of om het in andere termen te zeg-
gen: de vaak wat oudere nederlandse en buitenlandse werkne-
mers, die hun gezondheid hadden opgeofferd bij het zware werk
in de industrie en die nu ekonomisch gezien in die industrien
niet meer nodig waren, waren niet geschikt om asperges te
steken in de groeisector van de tuinbouw. De arbeidsvoorwaar-
den en-omstandigheden in de nieuwe dienstensector waren vaak
slecht. Spontane migranten waren gedwongen, deze arbeid te
verrichten. Nederlandse werklozen konden en/of wilden dat niet
en terecht. Bij de nog te bespreken akties tegen de W.A.B.W.
werd dit probleem gesignaleerd. Voorkomen moest worden, dat
‘illegalen’ en legale werklozen tegen elkaar werden uitge-
speeld. Verbetering van arbeidsomstandigheden was het doel
van beide groepen. Legalisering van ‘illegalen’ en de eis:
‘geen verruiming van het begrip passende arbeid werden tijdens
de akties nadrukkelijk met elkaar verbonden.
Verder geloofden de bestuurders begin jaren tachtig nog heilig
in de doelstelling van volledige werkgelegenheid. Er moest
rekening mee worden gehouden, dat er over de gehele linie weer
een struktureel tekort aan arbeidskrachten zou gaan ontstaan,
zoals dat in de jaren zestig het geval was geweest.
In de WABW werd naar een oplossing gezocht door de invoering
van een tewerkstellingsvergunning, die pas aan een werkgever
zou worden verleend, wanneer hij kon aantonen, dat er op de
nederlandse arbeidsmarkt geen arbeidskrachten meer te vinden
waren. Daarbij werd een discriminerende rangorde aangebracht
in de rechten van de werknemers. Eerst werd gekeken of er
nederlanders en legale buitenlanders in Nederland waren,
daarna kwamen onderdanen van EEG-landen aan de beurt en daarna
pas arbeidskrachten van buiten de EEG. De rechten van werkne-
mers werden verder beperkt door de koppeling van een tewerk-
stellingsvergunning aan een bepaalde periode en een bepaalde
arbeidsplaats. Wanneer een arbeider niet meer nodig was moest
hij het land uitgezet kunnen worden.
Op deze wijze werden de op zichzelf nauwelijks door de over-
heid te beinvloeden conjunkturele en strukturele ontwikkelin-
gen in de ekonomie en de daaruit voortvloeiende situatie op de
arbeidsmarkt gekoppeld gekoppeld aan het wervingsbeleid.
De “illegalen” moesten illegaal blijven en grotendeels het
land worden uitgezet, en de nederlandse en legaal in Nederland
verblijvende werklozen moesten worden gedwongen hun arbeid
over te nemen, zonder dat de arbeidsvoorwaarden in de nieuwe
groeisectoren hoefden te verbeteren, want dat zou de ekonomi-
sche ontwikkeling maar belemmeren. De rechtspositie van neder-
landse en buitenlandse werkenden en werklozen werd onderge-
schikt gemaakt aan de ekonomische ontwikkeling. Eind jaren
zeventig en begin jaren tachtig hebben vakbonden en nieuwe
sociale bewegingen fel strijd geleverd tegen deze ontwikke-
ling.
Een van die strijdpunten was de WABW. De reakties op dit
wetsvoorstel waren bijna uitsluitend negatief. Ieder vanuit
eigen motieven wezen zowel de werkgeversorganisaties als de
vakbeweging, de Raad van Kerken en diverse maatschappelijke en
migrantenorganisaties de WABW af.

omslag

De periode 1979-1982 kan achteraf worden gekenschetst als een
periode waarin er in meerdere opzichten sprake was van een
omslag. Niet alleen wat betreft de ekonomische ontwikkelingen
en het overheidsbeleid, maar ook waar het gaat om de opstel-
ling en de ontwikkeling van sociale bewegingen. De vakbonden
wijzigden hun beleid. Terwijl bijvoorbeeld de Industriebond
FNV in het begin van de jaren zeventig nota’s produceerde als
“breien met een rode draad, waarin gepleit werd voor arbeids-
erszelfbestuur, waren er ook bedrijfsbezettingen, om sluiting
tegen te gaan en eiste men een verregaand overheidsingrijpen
in de ekonomie. Aan het eind van de jaren zeventig wijzigde
men het beleid. Men probeerde nog slechts een sociaal plan af
te spreken om de afvloeiing van overtollige werknemers enig-
zins te reguleren. Daarnaast was er in deze tijd van oplopende
werkloosheid en aantallen WAO-ers de opkomst van kategorale
belangenorganisaties van uitkeringsgerechtigden, zoals werklo-
zencomitees, Komitees Vrouwen en de Bijstand waarvan de eerste
komitees in 1979 werden opgericht en WAO-komitees zoals het
Komitee Marokkaanse WAO-slachtoffers, dat ook in 1979 werd
opgericht.