Tekst uit verslag Derde Kamer bijeenkomst over de stadsprovincie in het Barleus gymnasium op 13 mei 1995

Diskussie werkgroep 2 plus 3.

Bernard Stolte begint zijn inleiding met te stellen dat het
onderwerp van de bestuurlijke herindeling al heel lang speelt.
In 1981 zijn de deelraden Noord en Osdorp opgericht. Ze waren
bedoeld als een strategisch idee op een schaakbord, dwz men
poogde op die manier de deelraden erdoor te drukken.
Op stedelijk niveau in de gemeenteraad speelden vervolgens twee punten:
– Het is een gigantische operatie, hoe moeten we de ambtenar-
ern spreiden? Hoeveel deelraden moeten er komen?. Het CDA was
voorstander van 8, de PvdA 16 en Groen Links geen.
– Er werden beslissingen genomen over de bestuurlijke herinde-
ling, zonder dat er sprake was van een goede evaluatie met de
deelraden Noord en Osdorp.
Dat laatste zien we nu met de stadsprovincie weer. In feite worden
in de diskussie over de verdere bestuurlijke herindeling de
ervaringen van de afgelopen tien jaar nauwelijks meegenomen. Er
wordt alleen gediskussieerd over hoe de top, de stadsprovincie
eruit moet zien.
De buurtgroepen zouden zich eigenlijk op het standpunt moeten
stellen: we hebben veel ervaring met de deelraden, ze zouden
van onszelf moeten zijn, hoe kunnen we ons verdedigen tegen
het oprukkend centralisme?
De deelraden zijn 5 jaar geleden ontstaan. In feite zijn de
stadsdelen in de afgelopen vijf jaar aan hun lot overgelaten.
Enerzijds werd er door maatschappelijke organisaties niet in
geinvesteerd, anderzijds keken de mensen die de macht kregen
in de deelraden naar boven. Daardoor zijn de stadsdeelraden
een soort wegwerpartikel geworden. Ze worden alleen maar
gebruikt als leerschool voor jonge politici, die het zien als
begin van hun carriere.
De stadsdeelraden zijn ingevoerd onder het motto: het bestuur
moet dichter bij de burger. Het gekke is, dat een model daar-
voor al was gevonden, nl de A.P.G, de Ambtelijke
Projekt Groep Stasdvernieuwing. De voorzitters van deze pro-
jektgroepen kregen bepaalde mandaten, en er ontstond een goed
kontakt tussen de burgers en de hogere ambtenaren, dat in
grote lijnen goed funktioneerde. Dit model heeft gewerkt. Er
was een goede relatie tussen de buurt en het bestuur. Dit
model is overgenomen oa bij de uitbreiding van de Nederlandse
Spoorwegen en andere ruimtelijke ordeningsproblemen. Daar
werden dezelfde codes toegepast. Toch zat er in deze projekt-
groepen ook wel een spanningsveld, omdat men er vanuit ging,
dat projekt groepen ook voor de buurt werkten, maar er zat
toch ook een andere kant aan, nl werken voor de politieke
bestuurders. Bij deze A.P.G’s was er echter het recht van de
burgers om bij de projekten betrokken te worden en ook de
plicht van de overheid om dat te organiseren. Toen zei men bij
de stadsdeelraden, ja, maar wie kontroleert vanuit de politiek
nu die A.P.G’s? Dit heeft tot gevolg, dat alles nu via de
portefeuillehouder van de deelraad loopt, en dat er zg voor-
trajekten ingesteld worden, waarbij het recht op inspraak of
erbij betrokken worden steeds weer opnieuw bij ieder geval
bevochten moet worden.
Ik zou in dit verband ook nog ter diskussie willen stellen,
dat de instelling van de stadsdelen heeft geleid tot een
enorme brain-drain vanuit de buurtorganisaties, die daardoor
verzwakt werden.
Ben Bles maakt de opmerking, dat de deelraden alleen werden
opgericht, om de macht van de ambtelijke instanties op het
stadhuis te breken, de deelraden zijn nooit bedoeld geweest om
het bestuur dichter bij de burger te brengen. In feite zijn
die projketgroepen ook opgericht, om die macht van de ambtena-
ren nog eens een keer te breken.
Bernard antwoord, dat dit waar mag zijn, maar dat als de
instelling van stadsdeelraden tegelijkertijd leidt tot de
conclusie dat het een middel is om verder te komen, dat we dat
dan moeten aannemen.
Iemand merkt op, dat je die deelraden eigenlijk niet nodig
hebt, wat je nodig hebt zijn aktieve, betrokken burgers, die
bezig zijn met hun eigen straat, maar die tegelijkertijd ook
verder willen kijken dan hun eigen stoepje. De betrokkenheid
van dergelijke mensen is essentieel, dat is belangrijker dan
de vorm.
Iemand anders maakt nogmaals de opmerking dat de deelraden
niet zijn opgericht om het bestuur dichter bij de burger te
brengen. Dit argument werd gebruikt als eem modieus omhulsel
voor de buitenwereld. Het argument had per ongeluk inderdaad
waar kunnen worden, maar het is in feite niet gebeurd. De
politici in de deelraden hebben de neiging, zich af te sluiten
van de burgers, die willen participeren in het maken van het
beleid. Aktieve burgers lopen tegen een muur op. Bovendien
ligt het niveau van besturen bij de deelraden erg laag. Er
wordt verteld, dat een politica na vijf jaar als wethouder van
een deelraad ruimtelijke ordening in haar portefeuille gehad
te hebben, bekende, dat ze niet wist wat een bestemmingsplan
was. De inspraak/invloed van de buurtbewoners zit niet in het
syteeem ingebakken, het is afhankelijk van enkele goedwillende
ambtenaren/politici.
Daarna houdt Luud Schimmelpennink zijn inleiding. Hij heeft
oorspronkelijk een technische opleiding genoten en houdt zich
bezig met technische innovatie, dwz het ontwikkelen van nieuwe
produkten. Zijn politieke opvoeding heeft hij gekregen in de
zestiger jaren, toen er krenten uitgeeeld werden op de Dam, en
werden een aantal begrippen ontwikkeld over demokratie en
solidariteit. Luud is ook tien jaar voorzitter geweest van het
wijkcentrum d’oude stad, toen de aanleg van de metro speelde
en de metrorellen zijn geweest. Zijn ervaring was in die tijd:
een groep buurtbewoners stapte naar het wijkcentrum om bij-
voorbeeld een projekt voor herbestrating gerealiseerd te
krijgen. Belanghebbenden belegden dan een vergadering, waar
ook ambtenaren voor werden uitgenodigd. Tot hun eigen verba-
zing konden de buurtbewoners dan op zo’n grote vergadering tot
een gemeenschappelijk standpunt komen, en mochten de buurtbe-
woners beslissen, wat er zou gaan gebeuren. Luud noemt dit
even verder in zijn betoog ‘volksvergaderingen’ het heeft hem
verbaasd, hoe enorm wij het als mensen in ons hebben, om op
zo’n vergadering tot een besluit te komen, ook met ondernemers
en zo erbij. Voor de pauze wordt er gediskussieerd, en zijn er
meningsverschillen, dan is er in de pauze koffie en na de
pauze wordt een besluit genomen. Je zou het kunnen vergelij-
ken met de kerk. Eer is nog veel religieus besef onder de
menaen, maar dit vertaalt zich niet meer in het naar de kerk gaan.
Zo is het ook met deze vergaderingen. Er leven onder de mensen
best veel politieke gevoelens, maar dit vertaalt zich niet in
politieke partijen, dwz de demokratie, de deelname van de
mensen aan de politiek komt niet meer in het bestaande kader
van de politieke partijen tot gelding.
Bernard merkt op, dat je niet alleen over de vorm moet praten,
die de demokratie aanneemt. Moet je praten over een gecen-
traliseerd of gedecentralisserd systeem? Moet je praten over
anarchie of iets anders? De probleemstelling moet anders
geformuleerd worden. Het gaat erom, dat er een soort controle
van de politiek nodig is, dat er een soort feed-back komt. De
vraag is nu, hoe zullen de noodzakelijke veranderingen in het
bestuur doorgevoerd worden, waarbij van de politci en de
ambtenaren niet een soort monsters moeten maken. Het gaat om
dit soort processen, dwz, hoe kunnen we ervoor zorgen, dat
politici streven naar dienstbaarheid aan de mensen, zodat de
politici het vetrouwen dat we in hen stellen waarmaken.
Luud wil het vraagstuk van de schaal waarop mensen dingen
beleven en waarop dingen gebeuren bij de diskussie betrekken.
Waaraan ontlenen we onze identiteit als Amsterdammer? Dat
ontlenen we aan het centrum van de stad, je zou kunnen zeggen
de grachtengordel, het gebied waar Osdopr niet meer bijhoort,
hoewel de Osdorper wel een identiteit als Amsterdammer be-
leeft. Er is blijkbaar een centraal gebied, waar een soort
schaalidentiteit bij hoort. Men wil de deelgemeenten laten
samenwerken, maar men weet niet hoe. Toch is samenwerking
noodzakelijk. Dat is het leuke van het proces van nu.
Van der Laan heeft gezegd:
dan splitsen we amsterdam niet op. We zullen er in de toekomst
rekening mee moeten houden, dat we voldoende draagkracht
organiseren.
De schaal van de dingen is heel belangrijk. We zullen ons
ervan bewust moeten zijn, dat we elk moment op een andere
schaal bezig zijn. De diskussie Noord-Zuid lijn gaat over een
heel andere schaal dan de eigen straat. Maar hoe verhouden die
twee zich tot elkaar?
Een ander punt is de ekonomie, hier vinden voortdurende veran-
deringen en schaalvergrotingen plaats. De ekonomie is belang-
rijk voor de werkgelegenheid. Amsterdam is een stad waar veel
ekonomische aktiviteiten worden geboren, die elders worden
gerealiseerd. Amsterdam zou ook in de toekomst veel nieuwe
werkgelegenheid moeten raliseren. Hier speelt ook de schaal-
vergroting een rol, vroger zaten de konfektionairs en hun
vervoerder op de grachten, daarna zijn veel konfektionairs het
land ingegaan. Toen is er in de buitenring een groot konfek-
tiecentrum geopend, en toen kwamen al die vedrijven weer terug
want dat konfektiecentrum werd een soort bijenkorf, waar alles
gebeurde.
De stad is niet een eenheid, het stedelijk gebeuren in de
verschillende wijken is enorm verschillend. Vergelijk Osdorp
eens met het centrum. In het centrum is de bebouwingsdichtheid
vele malen groter dan in Osdorp. Men bouwde Osdorp vanuit een
soort idealisme: veel groen, niet te dichte bebouwing, mooie
ruime lichte huizen, etc. Maar het werd een soort slaapstad,
waar de mannen s’morgens naar hun werk gingen en de vrouwen
boodschappen deden en thuis zaten. Het waren geen levende
steden. Zo zie je, dat iets wat je vanuit idealisme doet, ook
iets negatiefs heeft. Wij zijn toen met het idee van de kom-
pakte stad gekomen. Het centrum, en het gaat erom dat te
behouden, is een kompakte stad, die niet alleen maar voor
overlast zorgt. De mensen dicht bij elkaar betekent ook meer
aktie, gezelligheid, intensieve kontakten. Dat zijn voordelen.
Later zijn die ideeen van ons overgenomen door en misbruikt
door politici, om op de hele stad toe te passen, maar ik denk,
dat wat wij Amsterdam noemen, daaronder verstaan wij het oude
centrum. Die andere dingen zijn er later bijgekomen. Kijk nu
eens naar Almere, hoe dat gebouwd wordt en hoe verkwistend dat
is in de ruimte. We moeten erover praten, hoe we voor de stad
lijnen uitzetten naar de toekomst, maar nu gaat het erom, in
de eerste plaats, die stad te beschermen.
Ben Bles brengt naar voren, dat er gisteravond een diskussie
was met de mokummers in zaal 100, en dat amsterdam-liederen
werden gezongen door een iranier, en nog enkele andere natio-
naliteiten. De migratie zorgt voor een politike vitaliteit,
die het amsterdam gevoel versterkt. Het: wij zij amsterdam
gevoel is heel belangrijk.
De voorzitter stelt vervolgens de probleemstelling aan de
orde, die oorspronkelijk hoorde bij werkgroep 3, nl hoe is de
positie van de stedelijke belangengroepen. Rob merkt op, dat
het Komitee Moet Amsterdam Amsterdam Blijven tot nu toe vooral
bestaat uit individuen. Organisaties zijn er nauwelijks bij
betrokken. Het gaat er nu om: hoe brengen we de informatie
voor het voetlicht van de maatschappelijke organisaties.
Er zou een stedelijk platform moeten komen, evt met
een stedelijk blad, waar tal van groepen aan deelnemen, en
waarbij ze diskussieren over: hoe nu verder met de stad? Er
zijn al geluiden voor een nieuwe politieke partij voor de stad
Amsterdam. Maar we moeten nu niet werken aan een nieuwe poli-
tieke partij. Iemand anders merkt op, dat er wel de mogelijkheid is
van een politike partij van migranmten. Dergelijke
geluiden zijn er meer. Ook de ervaringen van buurtbewoners met
het Karrewiel waren aanleding om te zeggen, we doen het zelf
wel en we richten een nieuwe politieke partij op.
Ben Bles brengt naar voren, dat er tussen de mensen hooguit
een gemeenschappelijkheid is, die zit in de verscheidenheid.
Het traditionele organisatorische denken heeft zijn tijd
gehad. Vorige week stond in de NRC een stuk van een hoogleraar
uit Groningen met een analyse over Frankrijk, die correspon-
deert met de situatie in Nederland. Namelijk dat iedere burger non-
stop leeft in verschillende schalen.
De traditionele politieke partijen hebben het gevoel, dat ze
de mensen niet onder een gemeenschappelijke noemer kunnen
brengen, dat mensen daar niet onder zijn te brengen. Dat komt
juist, omdat die belangenverscheidenheid, en die verschillen
er zijn. Daarom moet je niet zoeken naar het gemeenschappelij-
ke als basis, maar naar de verscheidenheid. Daar zul je dan
echter wel een sturingsmechnanisme voor moeten hebben (?).
Maar dan komen de belangrijke intituties pas goed in Moeilijk-
heden.
Ik geef een voorbeeld. Het ziekenfonds heeft jaren geleden de
ziekenfondsbode afgeschaft. Door de ziekenfondsbode was het
ziekenfonds precies op de hoogte van wat er bij de mensen
gebeurde. Door de afschaffing en de automatisering is men niet
meer op de hoogte. Zou je de automatisering niet als instru-
ment kunnen gebruiken, dwz dat je als ziekenfonds terugkoppelt
naar de mensen: kijk, zoveel heb je gebruik gemaakt van het
ziekenfonds, zoveel premie heb je betaald, begrijp je nu dat
het redelijk is? Je zou de automatisering meer als instrument
moeten gaan gebruiken.
Iemand anders ziet daar niet zoveel in. Het gaat er toch om,
de solidariteitsgedachte nieuwe inhoud te geven. De burgers
zijn mondiger geworden, maar juist daarom kun je hen op hun
solidariteit aanspreken, dus geen referendumgedoe, maar buurt-
groepen oprichten op basis van die solidariteit.
Luud: het probleem is, dat die buurtaktivisten ook aan parle-
mentarisme gaan doen. Ik heb het meegenaakt in de Nieuwmarkt,
dat de buurtbewoners zeiden: we willen hier bomen hebben.
Daarvoor werd geld opgehaald en er werd een boomplantdag
georganiseerd. Toen zei de bewonersraad: nee, wij hebben juist
besloten, dat hier geen bomen komen. Precies hetzelfde model
heb je bij de gemeenteraad. Je blijft altijd zitten met het
probleem van de gekozen en de betaalde funktionaris.
Je zou incidenteel het mechanisme van de oude volksvergaderin-
gen moeten gebruiken, Incidenteel, niet te vaak. Het is een
instrument, wat grote mogelijkheden biedt. Het gaat erom, hoe
krijg je het politieke model, om tot een gezamenlijk besluit
te komen op buurtniveau. Vraag is dan, hoe krijg je die kracht
op het bestuurlijke niveau. Het blijft toch de vraag, wie
kontroleert wie.
Iemand zegt, dat er geen enkele bestuursvorm is ontwikkeld die
gebaseerd is op het goede in de mens. ieder bestuur is erop
gericht, de slechte kanten van de mensen in te snoeien. Maar
wie kontroleert dat dan weer? de goede dictator?
De parlementaire demokratie is een slecht model. Maar toch ben
ik het eens met Churchill, die heeft gezegd, dat de parlemen-
taire politieke demokratie zoals wij die kennen de aller-
slechtste staatsvorm is op alle andere na. Benoem maar eens
wat anders.
Bernard merkt nog op, dat het gaat om controle en feed back.
De hele maatschappij draait dol.
Luud merkt op, dat er altijd een vertegenwoordigend systeem
moet zijn, dus je kiest vertegenwoordigers met een mandaat,
maar het mag niet andersom zijn. Het probleem van de kleine
baasjes zul je altijd houden. Het probleem is dat de mensen
er niet in geinteresseerd zijn.